7 jul 2012
18 apr 2012
23 dec 2011
Openingsgedicht van Huisdichter Paul Marius Borggreve
De mogelijkheid ben ik
ter ere van de opening van de expositie van Roos, Mady en Hanspeter Nagtegaal
zondag 4 december 2011in Forma Aktua en Synagoge, Groningen
bij het werk van Roos Nagtegaal-Bosnak
Pas in de herfst laten de schijnbeelden
zien wat zij tot slot werkelijk zijn.
De akker lag kaal en maar een smalle lijn,
die grauwe lucht van de grauwe grond deelde
gaf nog wat houvast. De wind speelde
met het laatste blad. Toen pas zag hij hoe klein
zijn wereld was geworden, zonder pijn
alles droog werd, verkruimelde, vergeelde.
Het pad lag er nog en trok aan zijn voeten.
Waar zou hij anders naar toe kunnen gaan?
Hij zou het bekende wel willen ontmoeten
echter daar kwam hij nu juist vandaan.
Weldra zou een ploeg de aarde omwroeten
om een bed voor het sluimerend wintergraan.
bij het werk van Mady Nagtegaal
Zij stond bij de deur. ‘Heb je ver gelopen?’,
vroeg ze. Hij kuste haar getaande wang.
‘Een uurtje’, zei hij, ‘dat is niet zo lang’.
Op de klok was de tijd voorbij geslopen,
eigenlijk sneller dan hij durfde hopen.
Ze ging voor hem uit door de gang
naar de kamer, een diep gelegen drang
en daar trok ze de gordijnen open.
Haar stramme lichaam door het licht omgeven,
zoals ze eens was, schitterde in een waas,
waar in het verlangen was overgebleven.
Hij keek naar de bloemen in de vaas,
die taanden in hun liefde voor het leven.
Hij weifelde: was hij niet even dwaas?
bij het werk van Hanspeter Nagtegaal
‘Ik zal ze weggooien’, zei ze vastbesloten
en nam de vaas en bloemen de kamer uit.
Hij ging zitten, staarde naar de ruit,
die de kleine wereld onverdroten
spiegelde en doofde in horten en stoten
op de maat van het kalmerend geluid
van de verwarming, die een tweede huid
om zijn lijf weefde uit brons gegoten,
waarin zijn ziel ooit had moeten afdalen
van de eerste adem tot de laatste snik,
iemand anders mocht de grenzen bepalen.
Pas nu in de herfst merkte hij tot zijn schrik:
het was onmogelijk om nog te falen,
de enige mogelijkheid: dat ben ik.
Paul Marius Borggreve
www.forma-aktua.nl
5 okt 2011
Openingsgedicht van onze Huisdichter Paul Marius Borggreve bij de expositie van 'De verbeelding van Nicaragua', zondag 25 september 2011
De verbeelding van Nicaragua
of San Carlos aan de oever van de Zoete Zee
I. bij het werk van Richard Peña Obando
De golven rekten zich geeuwend uit.
De zoete zee had hen weer thuis gebracht,
de zon zakte in haar rode vacht,
het water droeg nog een enkele schuit.
Vanaf het dek weerkaatste het geluid
op de oever door het stadje opgewacht.
De eerste lichtjes riepen om de nacht
gehuld in een bijna onechte huid.
En daar op dat onaanraakbare wezen:
het schip, de golf, het meer van mens verlaten,
viel van het land het schrift te lezen,
letters die blijdschap en droef bezaten
en een schoonheid, hoewel zo vaak geprezen,
zo kort hier, dat de ogen haar vergaten.
II. bij het werk van Bygocha d’Amalia
Zoals de ogen het gezicht vergaten,
begon de donkere lucht af te dalen
om de avond de stad binnen te halen.
Er trok een zwoele geur door de straten,
alsof de orchideeën zelf praatten
vanaf de veranda in de tere stralen
van de lamp. De tafel gedekt met schalen
terwijl de monden die zojuist nog aten,
lachten over de dag die voorbij was,
maar niet wilden denken aan vergaan:
de bloemen zouden bloeien en het gras
komt op, het heeft immers altijd bestaan.
Slechts op het leven hieven zij het glas,
een gitarist sloeg een akkoord aan.
III. bij het werk van Marjanne Sorgdrager
De gitarist sloeg de snaren aan.
Zijn stem zong van de duisternis,
die gevaarlijk en aantrekkelijk is,
betoverend als de zilveren maan,
zijn hart niet meer dan haar onderdaan,
waar de ziel naar verlangt als een vis
naar het meer, bewust van hemels gemis.
Toen kwam zij bij de zanger staan.
De zilveren glinstering in haar oren
werd glimlachend uit de diepte gedolven
het lied liet zich instemmend storen.
Ogen volgden als begerige wolven.
Ze sprak de taal van woorden verloren
in het zwoele geruis van de golven.
Paul Marius Borggreve
20 sep 2011
Gedicht bij de opening van de expositie Kunstgroep Het Hoogeland zondag 21 augustus 2011
Den Andel
Daar waar de weg langs de knotwilgen loopt
twee straten, een school, een kerk en een molen,
wat huisjes in schijnbare rust verscholen,
een oud boertje dat graag een praatje verkoopt.
Op een zomerdag liep ik dat dorp in,
zo stil dat ik mijn zolen hoorde slijten,
geen levende ziel behalve wat geiten
en die bewogen niet meer dan kaak en kin.
Daarachter een vlakte zonder enkel huis,
gras, dijk en zee tot aan de Noordse kusten.
Alles sliep, alleen de wind mocht niet rusten
en blies over het land in eeuwig geruis.
Ik struinde op mijn bestemming aan,
de bushalte onder een krans van bomen,
ik keek hoe laat het wielverkeer zou komen
en ging geduldig afwachtend staan.
Het duurde even toen aan de overkant,
achter het raam, iets op mij leek te wijzen,
iets dat het kille zweet deed verrijzen.
Zag ik daar ogen, een gezicht, een hand?
Achter mij sloeg plotseling een deur dicht.
Verderop hoorde ik scharnieren kraken.
Een hond blafte; uit alles viel op te maken:
de aandacht van dit dorp was op mij gericht.
Zaten ze misschien in die duistere schuur,
akelig kalm plannen te beraadslagen,
voor een wrede slachting in welbehagen?
De kerkklok sloeg dreunend mijn laatste uur.
Een brommend geluid klonk tergend zacht,
maar naderde in ongenadige schreden,
mijn darmen lieten zich tot pap kneden
over de marteling die hen werd toebedacht.
Het geluid steeg over de huizenrij.
Bleef ik langer, dan zou ik moeten boeten.
Vluchten! Snel! Ik maakte me uit de voeten.
Het geluid zwol aan en… de bus reed mij voorbij.
Paul Marius Borggreve
www.forma-aktua.nl
19 jul 2011
Openingsgedicht Paul Borggreve voor de Zomersalon 2011
Harmonie der Sferen
gedicht ter gelegenheid van de opening der expositie ‘Zomersalon – In andere sferen’, Forma Aktua Pinakotheek te Groningen, 10 juli 2011
I. AARDE
in de diepte gelegen
de eerste kring het hart
de ziel is opgestegen
verliet het innig zwart
II. MAAN
uit het duister getreden
de koningin der nacht
begeleidt de schreden
naar de volgende schacht
III. MERCURIUS
jong zijn de snelle voeten
kennen nog niet de rust
alleen het heilig moeten
raakt niet uitgeblust
IV. VENUS
zij ademt alle leven
zoals een voorjaarsbries
aan zinnen ingegeven
om onschuldig verlies
V. ZON
wie kan de grens bepalen
zijn schijnsel lijkt de bron
maar hij moet telkens dalen
vergaat voor het begon
VI. MARS
ook de stormwind wil waaien
zijn striemen zijn geducht
te laat om nog te zaaien
na het werk komt de vrucht
VII. JUPITER
er zijn nog mooie dagen
als zomer is geweest
wees vrolijk zonder vragen
kijk niet wees niet bevreesd
VIII. SATURNUS
wat kan er overblijven
de weg van kring tot kring
in kou en dood verstijven
en elk het één verving
IX. VASTE STERREN
hoe hoog de ziel kan komen
een draad die haar verbond
met innig zwarte dromen
altijd vast aan de grond
X. LUX AETERNA
maar zij wil verder reiken
uit hoop is zij gericht
zij zal waanzinnig lijken
op zoek naar eeuwig licht
Paul Marius Borggreve
www.forma-aktua.nl
19 mei 2011
Openingsgedicht door onze huisdichter Paul M Borggreve op 23 april 2011
Ruimte van Leven –
Kijkbeelden / Denkbeelden
een gedicht bij de expositie van Monika Gerritsen, Lena de Ruiter en Mea Markvoort,
23 april tot en met 25 mei 2011 in Forma Aktua Pinakotheek
I.
Bij het werk van Monika Gerritsen
Buiten het zonlicht was het nog wat kil.
We moesten door de schaduw harder trappen,
beweging in eeuwige landschappen,
een fietstocht op een paasdag in april.
Op een wierde stond een kerk leeg en stil,
stenen die naar laatste adem happen.
Zij zei: ‘Laten we hier even afstappen.’
De gemeenschap doet wat de leider wil.
We liepen om de vier muren heen,
die hun eerste vorm hadden verloren
als een lichaam zonder arm of been,
maar verworden tot een nieuw bekoren.
Kijken en denken, niets was wat het scheen.
Elke zin was maar korte tijd beschoren.
II.
Bij het werk van Lena de Ruiter
Het bordje sprak: ‘Sleutel bij nummer 8’.
De deur van het kerkje was dicht gesloten.
De ruiten wilden niets van zichzelf ontbloten,
behalve een spiegeling als de nacht,
die onze gezichten tot ons bracht,
een stukje verder wilde ontbloten
in de ziel; hier stonden twee lotgenoten.
Er zou niets zijn dat op ons wacht.
De mens is zijn enige houvast.
Ze lachte me toe in een bekend verlangen
door dit ogenblik onaangetast.
De wereld laat zich telkens vervangen.
Kijken en denken, maar een lichte last
als de bloesems die aan de loten hangen.
III.
Bij het werk van Mea Markvoort
Ze ging mij voor door de graventuin.
De zon bescheen ook hier de grijze zerken
als bij die talloze andere kerken,
sommige gepoetst, andere tot puin,
bedoeld als fier rechtop, maar half schuin,
zoals de jaren en de grond werken,
om ontzag en vervreemding te beperken,
want hoe schalt het oordeel zijn bazuin?
In de verte het jakkerend geluid
van een auto door gekte voortgedreven.
De dood maakt het banale niets uit,
laat zich maar soms door geheimen omgeven.
Kijken en denken: niet verder dan de huid,
nu en hier geldt enkel ruimte van leven.
Paul Marius Borggreve, 23 april 2011
www.forma-aktua.nl
21 mrt 2011
Gedicht Paul Borggreve bij de opening Expositie 'Drie X anders' op 20 maart 2011
Drie X anders
I.
bij het werk van Walburgis Meijers
Tijd voor iets anders, maar de afwas wacht.
Wie mag er boenen, wie moet er drogen?
Het lot heeft in mijn voordeel gewogen.
Ik maak het sop, zij uit een jammerklacht.
Bestek en borden naar de diepte gebracht
en tot slot in voorzichtig mededogen
volgt het glaswerk met water volgezogen
weerkaatst de tl-balk, kneedt hem tot zacht.
Opeens iets anders in gewoon gebeuren,
langzaam laat ik licht door mijn handen gaan,
de augurkenpot geeft de mooiste kleuren.
Ik blus hem na onder de warme kraan.
Dan klinkt ongeduldig: ‘Ik wil niet zeuren.
Het is acht uur. Ik laat de rest wel staan.’
II.
bij het werk van Sari Piek
Tijd voor iets anders, maar dan lokt de tv.
Journaal of Goede c.q. Slechte tijden;
zij wint, haar duim mag de toetsen rijden,
mijn ogen volgen de hare gedwee.
Ik maak eerst voor mij koffie, voor haar thee,
waaraan ze nog net dankjewel kan wijden,
verslingerd aan de flikkerende zijde
van het bestaan, de platte blauwe zee.
Opeens lijkt iets anders uit gewoonte ontloken.
Ze zit met haar handen onder haar kin.
Ze glimlacht in het niets, heeft niet gesproken.
Een ogenblik, een gezicht, een stukje zin
op het spannendst wordt het verhaal gebroken
met telkens eenzelfde einde als begin.
III.
bij het werk van Robert Roelink
Tijd voor iets anders, maar de vuilniszak
is vol. De tv heeft zich laten doven.
Ik zal wat aan beweging moeten geloven.
Zij blijft en ik ga naar de afvalbak.
In het duister van het levensgemak
open ik de klep, houd de zak erboven
had hem er zo achteloos ingeschoven,
als niet mijn nieuwsgierigheid tot mij sprak.
Opeens iets anders dan gewoon. Heel even
overwoog ik iets dat weggegooid was
dat als vanzelf naar mij toe kwam zweven
te redden van verval uit stof en as;
ik twijfelde om mij over te geven,
want wanneer komt anders gewoon te pas?
Paul Marius Borggreve
16 feb 2011
Gedicht bij de opening van de expositie door huisdichter Paul M Borggreve
Ritme, herhaling en het natuurlijke
Forma Aktua, 13 februari 2011
I. Ritme
bij Gonne Corstens
Het begon te regenen. De voorruit
werd bezaaid met druppels die langzaam dwaalden
op het glas, dansten, dan dropen, draalden
naar beneden, alleen het zichtveld uit.
Ze zette de wissers aan. Ongestuit
sloeg die een heldere maat. Ze daalden
en stegen, maar de druppels bepaalden
het ritme, een ondoordringbare huid.
Ik keek toe hoe een grenzeloze orde
van ontstaan, vergaan en opnieuw worden
zomaar tot gewoon gekomen was.
Ze had geen dure auto. Zij moest letten
op de weg, zag niet de tekens zetten
die ik in stille verwondering las.
II. Herhaling
bij Els Meeles
Ze had juist geparkeerd en het was droog.
Ze zei: ‘Alsof ik het zo heb uitgekozen!’,
woorden die in zoveel monden verpozen,
waarop ik snedig antwoord overwoog.
Toen kwam haar lach die mijn adem wegzoog.
We gingen het pad linksaf, langs de broze
stammen die zij aan zij, goeden en bozen
elk voor zich, gericht waren naar omhoog,
in het gelid; alles moet elkaar gelijken.
Waar het een groeit, zal de ander wijken,
ieder stuk bij herhaling gezet.
Pas dichterbij onder de trotse kronen
moest elk zelfde zijn eigen gezicht tonen.
Ik wist: ook wij behoorden tot die wet.
III. Het Natuurlijke
bij Ella Lassche
We hadden een uur gelopen. Een boom
op het pad stopte ons, neergezegen,
zomaar teveel van leven gekregen.
Hij lag er als bevangen door een droom.
‘Ik ben moe’, zei ze, keek met opzet sloom.
Ik knikte, hield haar armen niet tegen
die zich om mij vouwden. We zwegen
beiden, uit een natuurlijke schroom,
want ieder wezen wil zijn plaats hebben
en zal als regendruppels wegebben,
maar de waan der dag is zo schone schijn.
Wat mijn ogen zagen, vormden haar handen,
grenzeloos, niets lag nog aan banden,
alleen nu waarin we zijn wat we zijn.
Paul Marius Borggreve
www.forma-aktua.nl
25 jan 2011
17 jan 2011
Koppermaandag 10 januari 2011. Gedicht door Paul M Borggreve voor Forma Aktua.
Kopperdicht
De maandag na Driekoningen staat bekend
als Koppermaandag, een vergeten feest
uit een wereld die al lang is geweest,
maar wel de oorzaak van de Kopperprent.
Het was de start van het werkende jaar,
na kerst, oud en nieuw, de kortste dag,
was er weer een tijd van orde en gezag.
De gilden kwamen daarom bij elkaar,
maar alvorens de ijver weer begon,
hief men eerst uitbundig het volle glas
op wat komen mocht en geweest was,
in besef: er is niets nieuws onder de zon.
Waarom die maandag nou ‘Kopper’ heet
staat niet vast. ‘Kopper’ zou kunnen zijn:
‘kop’, de beker op het drinkfestijn
of ‘koppel’; wat men namelijk deed
was oversluiten van een eerder contract
met een klant. Men gaf ook een klein geschenk,
een gebaar, meer dan zomaar een wenk,
daarin was namelijk het vakmanschap verpakt.
Drukkers gaven zo een gedrukte plaat
gemaakt door de meest behepte gezel,
een daardoor gewoonlijk zeer gewild vel,
dat onder het borrelen werd bepraat.
Kopperen stierf samen met de gilden uit,
alleen de drukkers gingen er mee door,
een feest voor het oog, maar ook voor het oor,
want bij de prent hoorde tot besluit
ook een ‘Kopperdicht’, een berijmd verhaal
door een min of meer bekende poëet
die helaas wat van de feestvreugde afdeed
door een dichtwerk met een zware moraal.
Het woord ‘Kopperdicht’ komt niet van ‘kop’
of van ‘koppel’, maar is als volgt ontstaan:
na een eerste dronk brak het moment aan
voor het gedicht. De meesterdrukker stond op
en sprak tot zijn gezellen gericht:
‘We gaan luisteren. Allemaal stil’,
maar er was drank, dus gegier en gegil,
dan brulde hij tot slot: ‘En nu Koppen dicht!’
Paul Marius Borggreve
voor Koppermaandag 10 januari 2011, Forma Aktua Pinakotheek
27 dec 2010
24 dec 2010
21 dec 2010
21 nov 2010
5 nov 2010
22 okt 2010
7 okt 2010
19 sep 2010
27 aug 2010
20 aug 2010
27 jul 2010
29 jun 2010
17 jun 2010
Abonneren op:
Posts (Atom)